Compassie

Naast het Boeddhabeeldje op mijn altaar staat Kwan Yin, de godin van de compassie. Volgens sommige overleveringen heeft ze duizend armen om mensen mee te redden. Niemand mag achterblijven. Ik kijk vaak naar dat beeldje. De laatste tijd nog vaker. Of ik kijk er anders naar. Ze staat rechtop en torent boven de Boeddha uit. Misschien is dat wel terecht. Misschien is het beter dat ik naar haar dan naar hem buig.

Compassie. Je kunt er moeilijk op tegen zijn. Ik geloof dat vooral Niezsche iets tegen compassie had. Of tegen medelijden, wat toch net weer iets anders is. 'Meelijden', dat impliceert dat je het leed van de ander tot jouw leed maakt. Misschien was dat vooral wat Nietzsche eraan stoorde.

Compassie is iets anders. Compassie is begrip. Begrip voor de onmacht van de ander. Voor het verdriet of de pijn van de ander. Voor de wanhoop van de ander. Voor de agressie en haat. Voor de jaloezie en woede. Compassie is erkennen - en voelen - dat de ander net zozeer de doornen en rotsen van het leven voelt als jij. Compassie betekent dat je omkijkt na een klim door een ruige woestenij en begrijpt dat de ander daar vast is komen te zitten. Want ook jij glipte steeds weg, ook jij was uitgeput. Je kent de gevaren en de hindernissen. Maar jij hebt het gered. Toevallig, of niet toevallig, heb jij het gered. Misschien was het wilskracht. Misschien was je sterker. Dat doet er niet toe. Ook kracht en wilskracht komen ergens vandaan. Die heb je niet uit het niets getoverd. Dat je dat beseft, dat is compassie.

En dan is de vraag: ga je terug de woestenij in? Trotseer je opnieuw die gevaren? 

Gebruik je je armen - waarvan jij er slechts twee hebt - om die ander te helpen? En wat als je weet dat je dan zelf óók vast zult komen te zitten? Als je dan tóch teruggaat, wordt het dan geen medelijden? Twee die lijden in plaats van één?

Wat te doen? Hoe schat je dat in?