Ons besef van het zelf

Zolang we ons vastklampen aan één of ander idee van objectief bestaan - het idee dat iets daadwerkelijk bestaat op een concrete, benoembare manier - zal dat emoties zoals verlangen en afkeer tot gevolg hebben. Wanneer we iets zien wat we mooi vinden - een mooi horloge bijvoorbeeld - nemen we het waar alsof het een werkelijke kwaliteit van bestaan te midden van zijn onderdelen bezit. We zien het horloge niet als een verzameling onderdelen, maar als een bestaande entiteit met een specifieke kwaliteit van horlogeheid. En als het een mooi mechanisch uurwerk is, wordt onze waarneming versterkt door kwaliteiten die worden gezien alsof ze beslist deel uitmaken van de aard van het horloge. Het komt door deze onterechte waarneming van het horloge dat ons verlangen om het te bezitten de kop opsteekt. Op soortgelijke wijze komt onze afkeer van iemand die we niet mogen, bovendrijven als gevolg van het feit dat we inherente, negatieve eigenschappen aan die persoon toekennen.

Wanneer we dit proces in verband brengen met hoe we ons eigen besef van bestaan ervaren - hoe de gedachte 'ik' of 'ik ben' ontstaat - valt het ons op dat ze altijd ontstaat in relatie tot één of ander aspect van onze fysieke of mentale samenstelling. Ons idee van een zelf is gebaseerd op een besef van een fysiek of emotioneel zelf. Bovendien hebben we het gevoel dat deze fysieke en mentale aspecten van onszelf inherent bestaan. Mijn lichaam is niet iets waarvan ik het specifiek-zijn in twijfel trek. Er is ook sprake van een lichaamheid, evenals een ikheid die overduidelijk bestaat. Daarom vind ik het heel vanzelfsprekend om mijn lichaam te zien als 'ik'. Onze gevoelens, zoals angst, worden tegelijkertijd ervaren alsof ze echt bestaan en als de natuurlijke basis voor onze identificatie met 'ik'.

Zowel onze liefde als onze haat in al zijn vormen dient om het besef van het zelf te versterken. Alleen al het gevoel 'ik heb het koud' draagt bij aan ons idee dat we een vast en legitiem 'ik' zijn.