Het zelf benoemen

Het lijden en het geluk dat wij allemaal ervaren, is een afspiegeling van het niveau van vervorming of helderheid waarmee we naar onszelf en de wereld kijken. Als je de aard van het zelf juist kent en ervaart, ervaar je nirwana. De aard van het zelf kennen op een vervormde manier is samsara ervaren. Het is daarom onontkoombaar dat we onszelf wijden aan het vaststellen van wat precies de aard van het zelf is!

Als we onze waarnemingen en gedachten observeren, merken we op dat het besef van een zelf heel vanzelfsprekend in ons opkomt. We denken intuïtief "ik sta op", of "ik ga uit". Berust dit besef van 'ik' op een vergissing? Dat denk ik niet. Het feit dat we als individu bestaan, is onmiskenbaar. Dat wordt bevestigd door onze eigen ervaring terwijl we proberen gelukkig te zijn en problemen te overwinnen, en - als boeddhist - eraan werken het Boeddhaschap te bereiken ten behoeve van onszelf en anderen. Ongeacht hoe moeilijk het kan zijn om precies te benoemen wat dit zelf is, er is iets waarop de gedachte "ik ben" betrekking heeft: er is een 'ik' dat 'is'. En het is vanuit dit 'ik' dat onze natuurlijke intuïtieve gevoelens van het zelf opkomen.

Het is precies zo'n zelf - een atman, onafhankelijk van de diverse bestanddelen waaruit de persoonlijkheid bestaat - zoals de Indiërs het voorstelden. Ze onderschreven het idee van wedergeboorte en sommige aanhangers konden zich ervaringen uit vorige levens herinneren. Hoe anders, beweerden zij, viel de continuïteit van een individueel zelf in de loop der levens te verklaren, gezien het feit dat de fysieke aspecten van dit zelf pas ontstaan na de conceptie van dit leven? Daarom stelden zij een zelf voor dat zich kon voortzetten door meerdere levens heen, terwijl het tijdens afzonderlijke levens onafhankelijk bleef van de fysiek bestaansvormen.

Het concept van het zelf dat ze naar voren brachten, was op zichzelf staand, terwijl de mentale en fysieke onderdelen waaruit wij bestaan, talrijk zijn. Het zelf werd beschouwd als blijvend en onveranderlijk, terwijl die onderdelen tijdelijk zijn en voortdurend veranderen. Dit 'basiszelf' werd gezien als onafhankelijk en autonoom, terwijl de meer uiterlijke delen ervan afhankelijk zouden zijn van invloeden van buitenaf. Aldus stelden deze oude filosofen een atman voor dat zich onderscheidde van de mentale en fysieke onderdelen waaruit wij bestaan en er onafhankelijk van was.

Boeddha bood een radicaal andere koers dan deze zienswijze en zei dat het zelf enkel bestaat in afhankelijkheid van zijn mentale en fysieke onderdelen. Boeddha verklaarde dat zoals er geen ossenkar kan bestaan los van de onderdelen waaruit hij is opgebouwd, er ook geen zelf kan zijn dat onafhankelijk bestaat van het totaal waaruit een mens bestaat.

Boeddha onderwees dit om te veronderstellen dat een zelf dat een eenheid vormt, autonoom is en onafhankelijk van de samenstelling waaruit een mens bestaat, iets zou introduceren wat niet bestaat en daarmee ons instinctieve besef van een zelf zou versterken. Daarom opperde Boeddha het idee van zelfloosheid - anatman.