Ontwaken aan zuiver bewustzijn: het uitspansel
Toen ik aan de universiteit het boeddhisme bestudeerde probeerde ik op eigen houtje wat te mediteren. Het lukte me echter niet omdat ik niet wist wat ik aan het doen was. Het lag er niet aan dat ik bang was voor stilte of één of andere verschrikkelijke duisternis die ik innerlijk zou aantreffen, hoewel dergelijke misvattingen over meditatie algemeen voorkomen. Het kwam doordat mijn lichaam zich onprettig begon te voelen en mijn geest een miljoen kanten op tolde. Toen ik Ajahns onderricht hoorde, begon de beoefening me geleidelijk duidelijker te worden. Hij leerde me dat ik me moest ontspannen en dat ik mijn ademhaling zorgvuldig moest voelen, wat hielp om mijn geest te concentreren en te kalmeren. Vervolgens leerde hij me om slechts opmerkzaam nota te nemen van de stroom gedachten en gewaarwordingen, zonder erop te reageren alsof ze een probleem waren. Dit vergde enige oefening.
Ten slotte leerde hij me de belangrijkste les, namelijk in bewustzijn zelf te verblijven. Zoals zijn eigen leraar Ajahn Mun verklaart: "We kunnen het onderscheid opmerken tussen bewustzijn en alle kortstondige toestanden en ervaringen die erin opkomen en verdwijnen. Wanneer we dit punt niet begrijpen beschouwen we elk van de voorbijgaande toestanden als werkelijk. Wanneer we veranderende omstandigheden zoals geluk en misére echter zien als wat ze zijn, dan vinden we de weg naar vrede. Als je in het weten, het zuivere bewustzijn, kunt verblijven, is er niet veel dat je nog kunt doen."
Betekent in bewustzijn verblijven dat we eenvoudig de wereld achter ons laten of ons terugtrekken en alleen nog maar navelstaren? Helemaal niet. Verblijven in het weten is niet hetzelfde als afstandelijkheid. Wanneer ik terugkijk op mijn eigen leven, zie ik mijn persoonlijke worstelingen om deze waarheid te ontdekken. Vanwege de strijd en het onvoorspelbare geweld in het gezin waarin ik opgroeide, gebeurde het vaak dat ik weg wilde lopen maar het me niet lukte. Om het trauma aan te kunnen, werd ik soms gedeprimeerd, kwaad of cynisch. Als primaire bescherming ontwikkelde ik echter het vermogen om afstand te nemen van wat er gebeurde. Afstand nemen ging vanzelf bij mij. Ik gebruikte het om inwendig rustig te worden en te proberen de mensen om me heen tot bedaren te brengen. Natuurlijk zijn deze patronen tot stand gebleven, en nu doe ik dit voor de kost.
Toen ik in het begin probeerde te mediteren, verwarde ik het dus met mijn vertrouwde strategie van afstand nemen. Langzamerhand ontdekte ik hoe fout ik zat. Mijn afstandelijkheid was een in een beschermende schulp kruipen voor de pijn en het conflict geweest. Ze leek meer op onverschilligheid. De boeddhistische psychologie noemt onverschilligheid de 'nabije vijand' van ware openheid en gelijkmoedigheid, een verblinde imitatie. Om in bewustzijn te verblijven moest ik deze defensieve afstandelijkheid afleren en alles leren voelen. Ik moest mezelf toestaan de gevoelens en gedachten, de conflicten, de onvoorspelbaarheid van het leven, te herkennen en te ervaren, teneinde erachter te komen dat ik op de openheid van bewustzijn zelf kon vertrouwen. Verblijven in bewustzijn is het tegenovergestelde van verkramping en angst. Wanneer we in bewustzijn verblijven, worden we onbevreesd voor de veranderende omstandigheden van het leven.
In het klooster merkte Ajahn Chah het vaak wanneer we verzonken waren in een staat van bezorgdheid, boosheid, twijfel of verdriet. Hij glimlachte dan geamuseerd en drong erop aan dat we onderzochten: "Wie twijfelt er? Wie is er boos? Kun je in het bewustzijn dat deze toestanden gewaar is verblijven?" Soms gaf hij ons opdracht bij een stervende te gaan zitten, om speciaal het mysterieuze moment gewaar te zijn waarop bewustzijn vertrekt en een persoon van leven verandert in een levenloos lijk. Soms zei hij: "Als je verdwaald bent in de bossen, is dat niet echt verdwaald zijn. Echt verdwaald ben je als je vergeet wie je bent."
Dit weten of zuiver bewustzijn wordt aangeduid met vele namen, die alle op onze tijdloze essentie wijzen. Ajahn Chah en de monniken die in het bos wonen spreken erover als de 'Oorspronkelijke Geest' of de 'Ene Die Weet'. In het Tibetaans boeddhisme wordt ernaar verwezen als rigpa, stil en intelligent. In zen wordt het de 'geestgrond' of 'geestessentie' genoemd. Hindoeyogi's spreken van de 'tijdloze getuige'. Hoewel deze leringen abstract kunnen klinken, zijn ze heel praktisch. Om ze te begrijpen, nemen we eenvoudig nota van de twee verschillende dimensies in ons leven: de eeuwig veranderende stroom van ervaringen, en dat wat de ervaringen kent.
Misschien kunnen we dit beter begrijpen aan de hand van een verhaal van een Palestijn die Salam heet, één van mijn goede vrienden. Ik ontmoette Salam toen ik een poos onderricht gaf ten behoeve van de hospices in Californiës Bay Area. Hij kon aan het bed van stervenden zitten omdat hij geen angst voor de dood kende. In de jaren zestig en de jaren zeventig had Salam als activist en journalist in Jeruzalem gewoond. Omdat hij schreef over het creëren van een Palestijnse hoofdstad in Oost-Jeruzalem en over de vestiging van een Palestijnse staat, werd hij geregeld gearresteerd. Hij bracht bijna zes jaar in Israëlische gevangenissen door. Hij werd veelvuldig ondervraagd en van tijd tot tijd geslagen en gefolterd. Dat gebeurt bij elke partij in oorlogstijd.
Nadat hij op een middag hard was geslagen, lag zijn lichaam op de vloer van de gevangenis en werd hij geschopt door een bijzonder wrede bewaker. Bloed stroomde uit zijn mond en zoals het politierapport later verklaarde, meenden de autoriteiten dat hij was overleden.
Hij herinnerde zich de pijn van de klappen die hij kreeg. Daarna, zoals vaak wordt gerapporteerd door slachtoffers van ongelukken of foltering, voelde hij dat zijn bewustzijn uit zijn lichaam trad en naar het plafond zweefde. Aanvankelijk was het vredig en stil, als in een stomme film, terwijl hij gadesloeg dat zijn eigen lichaam op de grond lag en werd geschopt. Het was zo vredig dat hij niet wist wat alle drukte te betekenen had. Vervolgens beschreef Salam dat zijn bewustzijn op een opmerkelijke manier verder verruimde. Hij wist dat het zijn lichaam was dat daar op de vloer lag, maar nu voelde hij dat hij ook de laars was die het lichaam schopte. Hij was ook de afbladderende groene verf op de gevangenismuren, de geit die hij buiten hoorde mekkeren, het vuil onder de vingernagels van de bewaker - hij was het leven in zijn totaliteit, en het eeuwige bewustzijn van dit alles, zonder enige scheiding. Omdat hij alles was, kon hij nooit sterven. Al zijn angsten verdwenen. Hij realiseerde zich dat de dood een illusie was. Onbeschrijflijk welbehagen en onuitsprekelijke vreugde kwamen in hem op. Daarna ontstond spontaan mededogen voor de verbazingwekkende dwaasheid van ons mensen, die menen gescheiden te zijn, zich vastklampen aan naties en aan oorlog voeren.