Hoofdstuk 1

Hannah schoot overeind zodra de sleutel werd omgedraaid in het slot. Ze zwaaide haar benen over de rand van het smalle metalen bed. Geslapen had ze niet. Recht boven haar hoofd brandde fel tl-licht dat haar inmiddels al achtenveertig uur uit haar slaap hield. 

Gejaagd veegde ze haar verwarde haren uit haar gezicht. Daarna vouwde ze haar handen in haar schoot en dwong zichzelf om kalmte uit te stralen. Dat lukte nog net, al besefte ze maar al te goed dat het niet de vraag was óf ze volledig zou instorten, maar wannéér dat zou gebeuren. Op dit moment wist ze gelukkig dankzij haar kaarsrechte rug en opgeheven hoofd de illusie te wekken dat haar waardigheid nog altijd intact  was, Met haar ogen knipperend tegen de tranen nam ze zich voor dat ze die rotzakken niet de voldoening zou geven om haar te zien huilen. 

dat komt er nou van als je zo nodig moest bewijzen dat,,,,Ja, wat eigenlijk, mijmerde ze. En aan wie? De roddelbladen? Je vader? Jezelf? Hoe dan ook, je hebt het grondig verpest, Hannah. Is het dan zo moeilijk om te accepteren wat de rest van de wereld je meteen had kunnen vertellen? Voor het echte veldwerk ben je volslagen ongeschikt. Was maar nooit achter je veilige bureau vandaan gekomen, dan zat je daar vandaag je nagels te vijlen...

Haar nagels, waar ze altijd zo trots op was geweest, had ze nu afgekloven tot ze bloed had geproefd. Niemand hoefde haar iets aan te doen, dacht ze somber. Ze verminkte zichzelf wel. Ze voelde dat ze hysterisch dreigde te worden en haalde diep adem. 

Laat je niet kennen! Wat een belachelijke uitdrukking was dat trouwens. Ongeveer net zo belachelijk als denken dat een bureaubaan bij een hulporganisatie je automatisch ook geschikt maakte voor veldwerk. 

Net op het moment dat ze haar emoties weer een beetje onder controle had, zwaaide de deur open. Met afgewende blik bracht ze de woorden uit die hier langzamerhand bekend moesten staan als haar mantra.