De stem van het opkomend tij
Als jonge monnik was ik verbonden aan het Boeddhistische Instituut in Hue. Ik was behoorlijk revolutionair. Mijn wens was dat het boeddhisme in staat zou zijn het Vietnamese volk te helpen bevrijden en verenigen.
Alleen kende het onderricht geen specifieke oefenmethoden waarmee we dit konden realiseren. We hadden een groep die vond dat we de boeddhistische leer en beoefening moesten vernieuwen. Anders zou er geen voldoende passende en concrete manier van beoefening voorhanden zijn om ons te verenigen, en sociale onrechtvaardigheid en oorlog in de wereld te beëindigen.
Als eerste besloten we een nieuwsbrief uit te geven waarin we onze ideeën uiteenzetten. In die tijd hadden we geen kopieermachines, we hadden niet eens een stencilmachine. Iedere student-monnik schreef een artikel en die bijdragen bundelden we tot een nieuwsbrief. We waren heel ambitieus en noemden het tijdschrift De stem van het opkomend tij. De stem van het opkomend tij is het geluid dat alle wereldse geluiden overstijgt. Het tijdschrift ging van hand tot hand en iedereen binnen het Boeddhistische Instituut las het. Sommige leraren vonden het geweldig vanwege de vernieuwende, verfrissende en stimulerende ideeën, maar anderen beschouwden ons als gevaarlijk en verboden ons tijdschrift.
Veel van onze leraren aan het Instituut spraken over vrede, mededogen, niet-zelf en het geluk van alle levende wezens, maar slechts weinigen deden ook iets. Ze hadden het over hulp aan de samenleving, maar deden niets concreets om de armen en verdrukten te helpen. In die tijd werden veel jonge mensen in Vietnam geïnspireerd door politieke en revolutionaire groeperingen zoals de Communistische Partij en de Guomindang. Tientallen politieke bewegingen kwamen in verzet tegen de Fransen om de nationale onafhankelijkheid te heroveren en voor sociale rechtvaardigheid te vechten. Als je jong bent, wil je iets doen voor je land. Veel jonge monniken en nonnen voelden zich aangetrokken tot de marxistische ideologie en verlieten de kloosters om zich bij deze bewegingen aan te sluiten. Ze vonden dat de boeddhistische beoefening uit de tijd was en niet meer aan de echte behoeften van mensen voldeed.
Maar in actie komen tegen onrecht is niet voldoende. Voor ons moesten acties een belichaming zijn van mindfulness. Zonder bewustzijn zullen acties alleen maar voor meer ellende zorgen. Onze groep meende dat het mogelijk moest zijn om meditatie en actie te combineren om mindfule actie tot stand te brengen.
Het instituut was zo conservatief en tegen verandering dat vier van ons besloten om te vertrekken. We schreven een brief waarin we een hervorming en vernieuwing van het onderricht en de beoefening van het boeddhisme eisten. Ons vertrek was bedoeld als een soort mindfulnessbel, om duidelijk te maken dat er nog veel meer studenten het instituut zouden verlaten wanneer er niets gebeurde. We wilden een nieuwe gemeenschap oprichten waar we konden studeren, lesgeven, en het boeddhisme beoefenen op de manier waarop het in onze ogen zou moeten.
Het was een moeilijke periode. We hadden weinig geld. Maar dankzij de ondersteuning van een aantal vrienden konden we een stuk land kopen en een kleine Tempel bouwen waar we konden oefenen. We bruisten van de energie, waren heel gemotiveerd en vol goede wil. We waren niet op zoek naar geld, macht of roem, maar een vorm van boeddhisme waarmee we de samenleving konden veranderen en een antwoord konden geven op de uitdagingen van onze tijd.
We hadden een oefengemeenschap tot stand gebracht en ik had ook reeds enkele boeken geschreven en tijdschriften uitgegeven over vernieuwingen binnen het boeddhisme en toepassingsmogelijkheden op het gebied van economie, onderwijs, politiek en humanitaire acties.
Inmiddels zag het Boeddhistische Instituut in Saigon zelf ook in dat er iets moest veranderen, om te voorkomen dat er nog veel meer studenten zouden vertrekken. Ik ging lesgeven in filosofie, vergelijkende godsdienstwetenschappen en wetenschap.
Enkele jaren later, in 1964, vroeg de leiding van de boeddhistische gemeenschap in Saigon of ik hoofdredacteur wilde worden van een nieuwe, wekelijkse uitgave van De stem van het opkomend tij. Ik zei "ja". Nu, tien jaar na de eerste, met de hand gebonden uitgave, was De stem van het opkomend tij een echt tijdschrift, gedrukt, gebonden en met een groot lezerspubliek. Onze redactie berichtte over het werk dat de boeddhistische gemeenschap deed voor de vrede en voor het herstel van de eenheid van het land. Boeddhisten spraken zich uit en leidden grote demonstraties en hongerstakingen, ze schreven artikelen en brieven. We hadden ook een poëzie-afdeling in het tijdschrift, met gedichten van enkele van de meest welbespraakte, radicale dichters uit die tijd. Het tijdschrift werd al snel het populairste boeddhistische weekblad in Vietnam. Iedere week werden er vijftigduizend exemplaren gedrukt, die moesten met het vliegtuig naar Hue en Danang worden gevlogen, zo groot was de behoefte.
Terwijl wij in Saigon aan het tijdschrift werkten, woonde ik in een klein, strooien hutje op het grondgebied van het Bamboebosklooster, ongeveer een uur met de bromfiets vanaf het centrum van Saigon. De monniken die daar leefden hadden van het klooster een prachtige, levenslustige plek gemaakt waar wij allemaal onze toevlucht konden nemen. Iedere week kwamen we er samen voor zitmeditatie, loopmeditatie e om ons gezamenlijk een zonnigere toekomst voor te stellen. We hadden onze dromen waargemaakt: actievoeren geworteld in een beoefening die beantwoordde aan de behoeften van de mensen. Onze ervaringen leerden ons dat geëngageerd boeddhisme niet alleen mogelijk, maar ook noodzakelijk was als we op een vreedzame manier werkelijk iets wilden veranderen.