Hoe bestaan dingen?

Als dingen niet bestaan op de manier waarop wij ze waarnemen - in het bezit van een objectief benoembare werkelijkheid - hoe moeten we dan hun bestaan begrijpen? Hoe kunnen dingen zijn? Hoe kunnen ze functioneren? Als we beweren dat een stoel niet inherent bestaat, hoe verklaren we dan het vermogen van een stoel om de functie uit te voeren die hij uitvoert, namelijk ons in staat stellen erop te zitten?

Alle boeddhisten accepteren het bestaan van dingen. Niemand ontkent dat onze stoel er is om op te zitten. De middenweg-autonomen, die accepteren dat dingen inherent bestaan, zijn van mening dat alle namen en etiketten moeten verwijzen naar dingen die substantieel werkelijk zijn. Wanneer we verwijzen naar iets wat we een 'roos' noemen, moet er iets zijn wat feitelijk een roos is en wat we als zodanig kunnen benoemen en aanwijzen. Evenzo wordt iemand mens-zijn toegeschreven op basis van de combinatie van een fysiek menselijk lichaam en een geest, Autonomen beweren dat de ware referent van het etiket 'mens' gevonden moet worden tussen de delen waaruit die persoon bestaat. In dit opzicht stellen enkele middenweg-autonomen dat het mentale continuüm van het individu de ware referent  van de term 'mens' is, terwijl anderen een afgescheiden bewustzijn veronderstellen dat ze de geestbasis-van-alles noemen.

De middenweg-utilisten wijzen elk idee van inherent bestaan af en stellen dat net zoals er geen stoel tussen zijn delen en geen roos tussen zijn bloemblaadjes te vinden is, er ook niemand te vinden is tussen de aspecten waaruit lichaam en geest bestaan. Bovendien zal elk onderdeel van de mens dat onderworpen  wordt aan hetzelfde nauwkeurige onderzoek, zichzelf onthullen als even onvindbaar tussen de onderdelen waaruit het bestaat. Mijn arm, die bestaat uit botten, vlees, spieren, enzovoort, kan niet worden benoemd aan de hand van zijn onderdelen. 'Arm' is louter een naam die is toegekend afhankelijk van de onderdelen. Mijn mentale continuüm, dat bestaat uit een serie momenten van bewustzijn, is ook slechts een etiket dat wordt toegekend, afhankelijk van al die momenten van bewustzijn. Elk van de fysieke en mentale onderdelen waaruit ik ben samengesteld, is net zo leeg van enig benoembaar bestaan. Utilisten komen aldus tot de conclusie dat niets inherent kan bestaan, conventioneel noch ultiem.

Onze aanvankelijke reactie op de onderkenning dat dingen geen objectief of inherent bestaan hebben, is er begrijpelijk één van verrassing. We ontdekken dat de feitelijke manier waarop dingen bestaan heel tegengesteld is aan hoe wij ons er van nature toe verhouden. Maar als we ons inzicht verdiepen en ons een juiste kijk op de wereld eigen maken, zal uiteindelijk het gevoel overheersen: natuurlijk kunnen dingen geen inherent bestaan bezitten. Dit móét de manier zijn waarop dingen bestaan. Als dingen wel één of andere inherente kwaliteit van bestaan zouden bezitten, zou een dergelijk, onafhankelijk kenmerk noodzakelijkerwijs bevestigd moeten worden door ons zoeken ernaar. In plaats daarvan blijkt uit onderzoek duidelijk dat een dergelijk bestaan totaal afwezig is.

Als we niet weten waarom de Boeddha onderwees over leegte, zullen we leegte zelf verkeerd begrijpen. We dienen te onderkennen dat ons vastklampen aan het inherente bestaan van dingen de basis vormt voor verstoringen zoals gehechtheid en afkeer en alle ellende die daaruit voortvloeit. Omgekeerd, door ons natuurlijke vastklampen aan inherent bestaan tegen te gaan, nemen we de basis voor lijden weg.

De kwaliteit van bestaan die we moeten ontkennen om de oorzaak van ons lijden in zijn geheel te ontwortelen, is heel subtiel. Het afwijzen van een op zich bestaand, onveranderlijk en onafhankelijk zelf zal niet voldoende zijn, net zomin als de ontkenning van een onafhankelijk en substantieel bestaand zelf. Als we niet een kwaliteit van inherent bestaan tegengaan, zal de basis voor ons vastklampen aan het zelf blijven bestaan. Nagarjuna houdt ons voor: "Het belangrijkste kenmerk van leegte is haar vermogen om alle conceptuele uitbreidingen op te lossen." Het is daarom essentieel dat we elk spoor van objectieve werkelijkheid tenietdoen, teneinde de werking van onze fundamentele onwetendheid ongedaan te maken, waarmee we de mogelijkheid van verstoringen en de daaruit voortvloeiende ellende wegnemen.

Het is belangrijk op te merken dat het tenietdoen van deze niet-bestaande kwaliteit niet impliceert dat er iets in plaats daarvan bestaat. Het is louter een niet-bevestigend tenietdoen, vergelijkbaar met mijn opmerking dat er geen televisie in mijn kamer staat. Op geen enkele manier veronderstel ik daarmee dat er iets anders in de kamer staat. Evenzo impliceert leegte van inherent bestaan niet het bestaan van enige andere kwaliteit. Leegte verwijst alleen naar het niet-bestaan van inherent bestaan.